• Telefoon voor de heer Kuiper

    De zomer is niet compleet zonder de Tour de France. Dat is voor veel Nederlanders zo, maar ik kan me gewoon niet anders herinneren dan dat ik tijdens de zomervakantie naar Theo Koomen en Jacques Chapelle luisterde die op de motor verslag deden van de touretappes. De televisie schakelde ik er pas op veel latere leeftijd bij in. Daar zaten vervolgens Mart Smeets en beroeps-ouwhoer Jean Nelissen de boel aan elkaar te kletsen.

    Tegenwoordig is het allemaal iets anders. Theo Koomen is al 300 jaar dood. Jacques Chapellen en Jean Nelissen zijn ons inmiddels ook ontvallen. Maar Mart is er nog. De ‘dikke Smeets’ zoals wij hem liefkozend noemen. Mart schrijft leuke stukjes en boeken over de Tour de France, maar kan zich ook verliezen in al die Amerikaanse onzinsporten die aan mij niet zo besteed zijn. Die en natuurlijk het schaatsen. Daar weet Mart ook alles van. Vooral van heel lang terug. Want Mart heeft zijn helden. Eric Heiden en Lance Armstrong zijn daar wel de bekendste voorbeelden van. Mart maakt er al een gewoonte van diep in de reet van de tafelgasten te willen kruipen, maar bij deze twee stapelt hij superlatief op superlatief. Maar het is een vakman en ik kijk toch vrijwel iedere avond. Behalve als Erik Breukink komt. Daar kan ik echt niet meer tegen. Die monotone emotieloze riedeltjes obligate volzinnen zonder inhoud en vooral zonder humor trekken de laatste restjes energie op een dag zo hard weg dat ik gelijk maar mijn bed in duik.

    Vroeg schoof de ‘Breuk’ nog wel eens aan bij Mart en Herbert voor het wedstrijdverslag. Maar hij werd ploegleider dus dat kon niet meer en tjonge wat vind ik dat jammer zeg. Maar Erik had ‘business elsewhere’. Smeets vertrok naar ‘de Avondetappe’ en Maarten Ducrot kwam er als commentator in. Ook een slappe ouwehoer maar ik kan wel naar hem luisteren. Beter als naar Herbert Dijkstra. Samen zoeken ze voor de tour naar een woord dat ze zo vaak gaan gebruiken dat zelfs vrouwen die nooit naar het fietsen kijken het er over hebben bij de kassa van de Albert Heijn. In 2011 was het woord ‘Linkeballen’. Vorig jaar was het ‘Sjas Patat’ of op zijn Frans ‘Chasse Patat’. Een variant van ‘aan het elastiek’ rijden. Alle jaren door wordt er al uit ‘holen gedemarreerd’ of met ‘holen open gelegen’. Ook ‘je edele delen afdraaien’ doet het immer goed’. Maar dit jaar, en dat zal met de opkomst van de Anglo-Saksische ploegen te maken hebben, is het toverwoord ‘Dark Horse’. ‘Anglo-Saksische ploegen’ is in het taalgebruik van Dijkstra en Ducrot heel vanzelfsprekend, maar ik kan me niet herinneren dat ik Engelsen en Amerikanen ooit in de andere sporten zo omschreven heb zien of horen worden. In ieder geval niet 3 keer per uur.

    Kijk. Het is allemaal best amusant en ik snap ook wel dat het niet meevalt om 3 uur uitzending vol te kletsen, maar na 3 weken wordt het allemaal een beetje monotoon. Dan moet je het van de humor van de renners zelf hebben. Een collega en ik vinden dat ze iedere avond een interview met Bram Tankink moeten uitzenden. Heerlijk figuur is dat. Vooral al ie net boven is op een berg van de buitencategorie even – zonder echt op zijn taal te letten – zijn mening over bepaalde lieden in het peloton geeft. Heel erg mooi. Maar ook bij de renners ben ik bang dat het vroeger allemaal net iets leuker was. En dan bedoel ik de tijd van Kneteman en Raas. Dat was natuurlijk bepaald niet ‘Hollands Finest’ qua afkomst, maar wielrenners waren in die tijd voor het overgrote deel van twijfelachtig allooi. Ik herinner me een verhaal van Kneteman dat ie samen met Jan Raas Hennie Kuiper te grazen had. Na een Pyreneeënetappe zagen ze in de hotellobby Hennie Kuiper op een bank slapen. Jan Raas trok zijn bezwete rijbroek uit en ging met zijn blote kont vlak boven het gezicht van Kuiper hangen terwijl Kneteman heel hard in zijn oor schreeuwde ‘Telefoon voor de heer Kuiper’. Die schrok wakker en wist niet meteen waar ie was, maar fijn was het er niet.